donderdag 26 mei 2011

Een brief bezorgen

Hij ging even zitten. Van nu af aan hoefde hij alleen nog bergafwaarts te lopen. Zijn doel, de stad, zag hij al liggen. Daarachter zag hij de zee. De weg kronkelde mee met de rivier. Het lichte groen van de weilanden wisselde af met het donkerder groen van de olijfboomgaarden. De zon stond op haar hoogste punt. Voor de avond viel kon hij de stad bereiken. Hij had nog geld genoeg om een maaltijd en een overnachting in een herberg te betalen. De beloning voor zijn lange, eenzame tocht zou hij morgen krijgen, genoeg om hem een plaats te bezorgen op een boot die hem dichter bij huis zou brengen.
Tijdens zijn wandeling overdacht hij voor de zoveelste maal wat hem morgen te doen stond. "Aan de ene kant van de markt staat de kerk. Recht daar tegenover staat een uit steen gebouwd huis. Loop daar omheen naar de achterkant. Klop driemaal op de enige deur die je daar ziet. Wacht een tijdje en klop dan viermaal. Een oude vrouw zal de deur open doen. Ze brengt je naar een kamer met een open haard. Ze laat je alleen zonder iets te zeggen. Er zal een jonge man komen van ongeveer jouw leeftijd. Hij zal als priester gekleed zijn. Hij zal niets zeggen. Je geeft hem de brief. Hij geeft jou een leren buideltje. Daarin zit jouw beloning. Je verlaat het huis langs dezelfde weg. Je bent vrij om te gaan en staan waar je wilt."
Het was druk bij de poort. Het zou niet lang meer duren voor die gesloten werd voor de nacht. De wachters keken niet al te nauwkeurig wie de stad binnenkwam. Een herberg had hij snel gevonden. Er was een slaapplaats voor hem. Pas toen hij zat met brood, spek en bier voelde hij hoe moe hij was. Niet alleen van de dagenlange mars en het slapen in de open lucht, steeds bedacht op gevaar van mens of dier. Zijn geweten viel hem steeds lastig. Wat stond er in de brief? Pleegde hij verraad door hem over te brengen? Maar wie had zich om hem bekommerd gedurende de bijna vijf jaar waarin hij de hemel alleen vanachter tralies had gezien?
"Je bent vrij en krijgt een beloning als je bereid bent een brief over te brengen." Vrij! Een mooier woord was er niet. Maar wat moest een priester, de kerk, met die brief? "Hij zal als priester gekleed zijn." Was het wel een priester?
De stad met zijn muren was de enige plek die nog niet in handen was van de man die hem de brief gegeven had. Hij had hem persoonlijk van zijn zegel voorzien. Er had een spottende glimlach op zijn gezicht gelegen. Wat stond er in die brief? Zijn hand ging naar de schoudertas aan zijn voeten. Zijn vingers gingen over het zegel. Hij keek om zich heen. Niemand lette op hem. Een kandelaar aan de muur gaf genoeg licht. Hij verbrak het zegel en de vouwde de brief open.
Meer dan de tekening was er niet, maar de boodschap was duidelijk. De stad had onneembare muren, aan één kant. Er zouden schepen komen, schepen vol soldaten! Hij deed de brief in de tas en liep naar de waard. "Waar vind ik de schout?" Die wees met zijn vinger naar een tafel waar mannen zaten te drinken. "Waar hij elke avond zit," zei de waard. "De hoed met die veer."
Hij liep op de man af, maakte een buiging. "Heer, ik heb een belangrijke boodschap. De stad is in ..."
De schout hief een hand op. "Folc", zei hij tegen een van de mannen, "je hoeft je morgen niet te verkleden. Breng deze man naar het cachot. Waard! We hebben wat extra's vanavond. Schenk nog eens in!"

donderdag 19 mei 2011

Lekkere hapjes

(Af en toe heb ik een zetje nodig. Op een ander blog kwam ik een kort verhaal tegen. Daarbij stond de 'uitdaging' zelf een verhaaltje te schrijven, waarin 'damp', 'verwondering' en 'hal' moesten voorkomen. Zo'n uitdaging kan ik niet naast me neer leggen. Het resultaat zie je hieronder.)

Het moest een spannende droom geweest zijn waaruit ik wakker werd. Ik was bezweet en mijn hart klopte sneller dan normaal. Maar ik herinnerde me niets. Mijn wekker zei dat het 2:13 was. Ik had dorst. Er had heel wat knoflook in mijn maaltijd gezeten. Dat gebeurt niet vaak, want Herman houdt niet van knoflook. Dat gebruik ik alleen als hij weer eens op zakenreis is. Het was dus ook niet erg gezellig in bed.
Ik sloeg het laken van me af. Al stond het raam open, het was nog steeds klammig warm. Ik hoefde geen ochtendjas aan om in de keuken een kop thee te maken. Er zouden geen drommen voorbijgangers voor het raam blijven staan om mij te bewonderen. Die bewondering had ik voor het naar bed gaan gemist.
Pas halverwege de trap viel het me op dat het lichter was in de hal dan gebruikelijk. Het licht in de tuin was aan! Dat gaat automatisch aan als er iemand dichter bij het huis komt dan een meter of acht. In films gaat zo'n vrouw dan, poedelnaakt of niet, op onderzoek uit. "Stomme muts," denk ik dan, "bel de politie." Dan moest ik wel eerst naar de woonkamer. Mijn mobieltje zat in mijn tas die daar ook lag.
Dan maar meteen. Ik liep zo snel mogelijk de trap af, de hal door en de woonkamer in. 'Verwondering' is een understatement voor wat er door me heen ging. Ik was stomverbaasd. Op tafel stond een schaal met hapjes, tapas zou je kunnen zeggen, waarvan de damp nog afsloeg. Er stond een geopende fles wijn naast en twee glazen. Maar er was niemand te zien. Ik hield mijn adem in en luisterde. Ik hoorde niets. Ik pakte de telefoon en toetste 112. Ik had direct verbinding en vertelde wat er aan de hand was.
"We sturen meteen een auto langs. Sluit de kamer af waarin u nu bent, als dat kan." Ja, leuk voor de agenten als ik de deur opendoe in de nieuwe kleren van de keizerin. Toch maar even naar boven en mijn ochtendjas aantrekken. De deur van de slaapkamer stond open. Had ik die nou dichtgedaan of niet? Met mijn rug tegen de muur duwde ik hem verder open en keek naar binnen.
Ik schrok me te pletter. Op het voeteneind van het bed zat een mooie vrouw. Ja, dat haalt je de koekoek! Ik zat daar zelf. Dat wil zeggen ... Ik wist niets te zeggen, niets te denken.
"Ik had de drank en de hapjes mee moeten nemen," zei ze/ik, enigszins verwijtend. "Waarom bel ik nou de politie?"
"Hoe ben ik binnengekomen?' vroeg ik/ze. "Liep ik zo over straat? Waar kom ik vandaan?"
Er werd aangebeld. Zonder iets te zeggen liep ik naar beneden. Pas toen ik de twee agenten verbaasd zag kijken realiseerde ik me iets vergeten te zijn. "Er zit iemand in mijn slaapkamer," zei ik en wees naar boven. Ze gingen de trap op. Ik pakte mijn regenjas van de kapstok en ging ze achterna.
De agenten keken wat verwijtend en teleurgesteld. "Hier is niemand. Wie was hier eigenlijk? Weet u wel zeker dat er iemand was?"
Ik ging op het voeteneind zitten. Ik draaide mijn hoofd naar de wekker: 2:13. "Ik begrijp er niets ...." Er waren geen agenten. "... van."
Waarom zat ik in mijn regenjas op het voeteneinde van mijn bed? Het was klammig warm. Ik had dorst. Ik kon beter een kop thee gaan maken. Met mijn regenjas in de hand liep ik de trap af. Uit de woonkamer viel licht in de hal. Had ik vergeten het licht uit te doen?

donderdag 21 april 2011

Dienstmededeling


zaterdag 22 januari 2011

Diep onder de grond

Het was de eerste keer dat de speleoloog zelf met een vertegenwoordiger van de media sprak. "Formeel ben ik nog steeds een verdachte. De politie is aan het woord geweest. Mijn advocaat is aan het woord geweest. Het wordt tijd dat ik nu eens vertel wat er precies gebeurd is. Dan kunnen de mensen zelf een oordeel vormen.
Ik ben speleoloog in mijn vrije tijd. Mijn broer was speleoloog én - in de eerste plaats - wetenschapper, geoloog. Van zijn vak heb ik iets opgestoken, mijn hobby heb ik helemaal aan hem te danken. Daar was hij ook heel goed in.Die grot had hij bij toeval ontdekt. Die ligt zo'n beetje in dezelfde regio als die bekende grotten van Font de Gaume en Lascaux, u weet wel: met die beroemde tekeningen. Het leek hem wel leuk de eerste onderzoeken met mij samen te doen. En bedenk wel: er zijn genoeg grotten waar je niet verder komt dan een meter of honderd of nog minder. Deze leek hem veelbelovend. We zijn er vorig jaar in herfstvakantie heen gegaan.Het bleek al gauw dat we een stuk verder en dieper konden dan die honderd meter. Je moet bij dat werk voorzichtig te werk gaan, geen enkel risico nemen. Net als bergbeklimmers ben je soms met een touw aan elkaar verbonden. Het is af en toe net omgekeerd bergbeklimmen, al zijn de hoogteverschillen natuurlijk niet zo groot. Maar van 20 meter kun je net zo goed een fatale smak maken als van 200 meter. Zodra het echt steil wordt gaat de een pas naar beneden als de ander op een plek zit of staat waar hij een val kan opvangen als het ware.
De vierde dag kwamen we terecht bij een tamelijk moeilijke passage. Het ging niet alleen vrij steil naar beneden er zat ook nog een bocht in. Nu kun je veel met schijnwerpers, niet om een hoekje schijnen. Je kon ook water horen stromen, wat geen ongebruikelijk verschijnsel is. Uiteraard ging mijn broer als eerste verder. Ik zat op een plek waar ik me goed schrap kon zetten voor het geval er iets mis zou gaan. Het ging mijn broer niet gemakkelijk af. Hij moest echt zoeken naar plekken waar hij zich vast kon houden en zijn voet kon neerzetten. Ik denk dat hij een meter of honderd gezakt was toen hij zei, dat hij weer op redelijk vlakke grond stond."
"Zei? Hoe communiceerden jullie?"
"Via een telefoonlijntje. We hadden allebei zo'n hoofdsetje met oordopjes en microfoon. Hij beschreef voortdurend wat hij zag. Dat lijntje liep als het ware mee met het touw. Hij beschreef een vrij ruime grot, waar inderdaad een stroompje door liep. Je kon dus nog minstens twee kanten op. Hij zei dat ik paleontoloog had moeten worden, want hij zag dat er hier en daar botten van diverse lengten en soorten lagen. Hij vond het ook wel genoeg geweest voor die dag en zou weer terug komen klimmen. Ik voelde en zag hoe het touw strak getrokken werd. Hij was dus begonnen aan de terugtocht. Toen hoorde ik een harde tik en mijn broer, die riep: 'Er zijn ...' Dat was het laatste wat ik hem heb horen zeggen."
"Maar het was niet het laatste wat u hoorde."
"Nee, ik hoorde gegrom, maar ik hoorde ook stemmen. Alleen werd er gesproken in een taal die ik absoluut niet herkende en ik denk niet dat iemand uit onze tijd die taal zal herkennen."
x

dinsdag 18 januari 2011

Een goed gelijkend portret

Het laatste bedrijf waar hij werkte had de gewoonte van iedere directeur een portret te la­ten schilderen. Die portretten hingen in de zaal waar de directie en de raad van commissarissen altijd vergaderden. Hij was de eerste directeur die, na een knallende ruzie met de raad van commissarissen, vóór zijn pensionering vertrok. Ze waren alleen maar blij dat hij het portret wel wilde meenemen. Het hing nu al een paar jaar boven de open haard.

De kunstschilder had hij zelf mogen uitkiezen. Die kreeg maar één beperking opgelegd: de maten van het portret moesten gelijk zijn aan die van de voorgaande. Die schilder kende hij niet, maar een vriend was een galeriehouder die een zekere reputatie had opgebouwd: veel beeldend kunstenaars die bij hem voor het eerst exposeerden hadden daarna veel succes gehad. Toen die reputatie eenmaal goed gevestigd was, was een expositie bij hem vrijwel een garantie voor een succesvolle verdere carrière. De schilder die de vriend aanraadde had nog niet geëxposeerd, maar dat zou niet lang meer duren. Ze hadden elkaar slechts één keer ontmoet. De schilder had toen een serie foto's gemaakt en ze hadden enige tijd met elkaar gesproken.

Hij wist nog altijd niet goed of hij zijn portret nu wel of niet mooi vond. Hij geloofde wel dat het hem weergaf zoals hij was: een scherpe blik, onderzoekend, eigenzinnig. Niemand zou, alleen het portret kennende, zeggen dat hij een vriendelijk type was. Daar deed hij ook zelden zijn best voor. Hij behandelde collega's, medewerkers, zakenrelaties en niet te vergeten de commissarissen correct. Hij had geen respect voor functies, wel voor de manier waarop functies uitgevoerd werden. Als hij dat beneden de maat vond liet hij dat ook blijken. Niemand had hem ooit diplomatiek genoemd.

Hij zat na het eten te genieten van koffie en armagnac en keek voor de zoveelste keer naar zijn portret. Het zou een tijdje de deur uitgaan voor een overzichtstentoonstelling van het werk van de schilder. Hij vroeg zich af of de raad van commissarissen zich ooit gerealiseerd had dat ze hem een cadeautje hadden gegeven dat inmiddels ongeveer een ton waard was. De schilder wilde het graag bij zijn tentoonstelling, omdat het zijn eerste werk was waarvoor hij geld ontvangen had, omgerekend een kleine vierduizend euro. Je kon het beschouwen als een appeltje voor de dorst al zag het er niet naar uit dat hij dat ooit nodig zou hebben. De afkoopsom die hij bij zijn vertrek ontvangen had was bepaald niet gering geweest. Een andere vriend had hem een beleggingsfonds aangeraden: "Het is aan de conservatieve kant, maar hun beleggingen leveren al decennia lang solide resultaten op." Daarvan was hij intussen volledig overtuigd: de kredietcrisis was hem, in financiële zin, geheel ongemerkt voorbijgegaan. Een deel van de afkoopsom had hij 'belegd' in schilderijen die hij had aangeschaft tijdens de eerste tentoonstelling van de schilder, toen ze nog zeer betaalbaar waren. Ze hingen in bruikleen in diverse musea.

Nippend aan zijn armagnac bedacht hij weer eens dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over zijn oude dag. De beursberichten volgde hij niet eens meer, alleen de bankafschriften. En ook die deden hem, in hun eentonigheid, niet veel meer. Dat was een probleem: de eentonigheid. Hij was er nu van overtuigd dat geld alleen niet gelukkig maakte. Hij moest nu hij vijfenveertig was geworden toch maar weer eens nieuwe uitdaging aangaan. Een baan bijvoorbeeld.
x

vrijdag 14 januari 2011

Flessenpost

Door de harde wind werd het zeewater tot bijna aan de duinen opgedreven. Dezelfde wind hield veel wandelaars af van een wandeling langs het strand. Anders had iemand vóór mij misschien die fles gevonden. Ik vond het bijna zonde hem kapot te moeten maken. Een schroefdop was met daarover heen een plastic zakje met veel plastic plakband vastgemaakt, maar de brief viel er niet vanzelf uit en je wilt toch weten wat er in een brief staat die iemand wie weet hoe lang geleden geschreven heeft.
De brief was met de hand geschreven op een blaadje uit een schrijfblok.

Help! Dit is geen grap! Ik heb niet genoeg tijd om uit te leggen waarom ik deze manier gebruik om hulp te zoeken, maar na zoveel jaar onvrijheid maakt het nog maar weinig uit of deze brief over een dag, een week, een jaar of helemaal nooit door iemand gevonden en gelezen wordt. Ik weet al niet beter dan dat er maar één persoon is die af en toe een woord tegen me zegt. En dat is nooit een vriendelijk woord. Ik praat soms hardop om het niet helemaal te verleren. Ik denk niet dat er na al die jaren nog naar me gezocht wordt. Misschien ben ik wel eens te zien geweest in Opsporing verzocht. Ik heb geen foto van mezelf die ik hierbij kan doen. Ik weet niet waarom ik ineens een dag mee naar zee genomen wordt. Ik hoorde het een week geleden en het duurt nog vijf dagen voor we gaan. Het kan best een extra pesterij zijn, dus misschien gaat het helemaal niet door, maar deze kans wil ik niet laten lopen. Het zou zo fijn zijn de zon niet alleen te zien door een klein dakrampje dakraampje, maar weer eens een keer te voelen. Ik weet niet of ik andere mensen zal zien, want het huis staat aan de rand van het duin. Ik ken nog precies het pad waarlangs ik zo vaak naar zee gelopen heb. Toen was alles nog goed. Tot de dag dat ik moest vertellen dat ... Nee, zelfs nu kan ik het nog niet vertellen, omdat ik niet wil denken aan wat erna gezegd werd en daarna gebeurde.
Misschien is het al veel te laat als u deze brief vindt. Maar alstublieft, laat hem aan de politie lezen. Elke dag, elk uur dat ik nog in vrijheid zal kunnen leven zal me dierbaar zijn. Ik hoop dat er dan ook nog gerechtigheid zal zijn en dat de schuldige gestraft zal worden en zelf zal ondervinden wat jaren van eenzame opsluiting betekenen. En misschien is er die kleine kans van ontsnapping, één moment van onoplettendheid. Ik weet waar ik me verstoppen kan en welke route ik moet volgen. Ik moet stoppen. Ik hoor voetstappen op de trap.
29 december 2010

dinsdag 11 januari 2011

Een spannend boek

Af en toe neem ik een boek van mijn werk mee naar huis. Nee, ik werk niet in de boekhandel, uitgeverij of bij een bibliotheek, maar bij 'gevonden voorwerpen' van de NS. (De boeken gaan ook altijd weer netjes terug.)
Gisteren las ik De vijand in huis uit. Het heeft de vorm van een journalistiek verslag, maar is in feite een spannende thriller van Bart te Veldt. De ik-figuur, een freelance journalist, doet onderzoek naar de mate waarin onder invloed van terroris­tische dreiging burgerlijke vrijheden steeds verder worden ingeperkt of geschonden. De hoofdredac­teur van een weekblad is bereid voor een serie artikelen te betalen.
De journalist merkt al gauw dat hij wordt tegengewerkt. Als hij bij ministeries documenten opvraagt, waarover hij door zijn contacten in de ambtenarenwereld gehoord heeft, wordt dat rondweg geweigerd of de procedure wordt zo lang mogelijk opgerekt. Maar daar blijft het niet bij. Hij ontvangt e-mails uit niet te achterhalen bron waarin hem eerst gevraagd wordt te stoppen met zijn onderzoek, maar waarvan de toon allengs dreigender wordt, tot aan "We weten naar welke school je kinderen gaan." Hij doet daarvan aangifte bij de politie en die belooft een onderzoek in te stellen. Het gaat van kwaad tot erger: midden in de nacht brandt zijn auto uit. Een week later worden er, ook 's nachts, ramen ingegooid. De politie zegt weer dat ze er alles aan zal doen.
Er is ook een sciencefictionachtig subplot. De journalist ontmoet een ambtenaar die hem vertelt over een nog supergeheim onderzoek van TNO en de TU Delft. Hij kan zijn oren niet geloven als hij hoort dat het mogelijk lijkt in ieder geval een aantal jaren in de toekomst vooruit of in het verleden terug te gaan. Na lang aandringen geeft de ambtenaar hem de naam van een TNO-medewerker. Die houdt allerlei slagen om de arm, maar de journalist krijgt sterk de indruk dat er inderdaad al mensen in de toekomst zijn geweest en zijn teruggekeerd.
Wanneer de vrouw van de journalist die met de bakfiets de kinderen naar school brengt op het nippertje weet te voorkomen dat ze wordt aangereden door een auto die door rood licht rijdt, is voor de journalist de maat vol: met vrouw en kinderen vertrekt hij in het geheim (hoopt hij) naar een locatie in het buitenland. Meer wilde ik niet vertellen. Dat zou het plezier van andere lezers alleen maar vergallen. Ik was wel benieuwd naar andere boeken van dezelfde schrijver want dit smaakte naar meer. Ik sloeg dus aan het googelen. Maar 'Bart te Veldt' leverde niets op, 'De vijand in huis' ook niet en evenmin 'Het Zonhuis' in Leusden, de uitgever. Ik keek naar het ISBN: 979 90 454 009 3. Dat hielp me ook niet verder op weg. Wat kon er nog meer informatie verschaffen? Natuurlijk, die kleine lettertjes die altijd op een van de eerste pagina's na de titelpagina staan. Het stond bovenaan die pagina:
© 2017 Bart te Veldt. De deurbel ging. De flat waarin ik woon heeft zo'n modern systeem, waardoor je kunt zien wie er aanbelt: een politieagent. Ik liet de deur opengaan en wachtte op de agent. "Goedenavond, meneer Te Veldt", zei hij. "Ik kom het boek halen dat u mee naar huis heeft genomen."

© Evert van Wijk 2011 (Op dit verhaal rust copyright.)
x